OVER WHISKY EN GEWICHTLOOSHEID
Maandag 20 september, 17u19. Terwijl ik de laatste woorden van ons vorige verslag neerschrijf, komen er plots enkele kleine kinderen onze richting uitgewandeld. In hun handen hebben de vier kleuters een fles water en wat koekjes vast. Verlegen en zonder één woord te zeggen, steken ze alles uit in de richting van Francis. Snel loop ik naar de voorkant van onze Landrover om wat snoepjes uit het handschoenenkastje te halen. Helaas, nog voor ik ze gevonden heb, zijn de kinderen alweer weg. Wanneer we een kwartiertje later onze spullen terug ingepakt hebben en klaar zijn om richting Amman te rijden, doen we een poging om de lege fles water en snoepjes alsnog af te geven. Maar zelfs op het einde van het doodlopende straatje is geen kind meer te zien. Een hele reeks “Hello’s”, “Salaam Aleikum’s” en “Woehoe’s” later, komt dan toch een vrouw uit één van de huizen naar buiten gewandeld. Voor we het beseffen, zitten we alweer met vader en zoon koffie te drinken. Een taal- of inburgeringscursus zijn hier blijkbaar geen vereiste voor het delen van een tas koffie, de gastvrijheid voor de zoveelste keer grenzeloos.
Terwijl ik voorzichtig aan de verschrikkelijk straffe koffie slurp (hetgeen hier overigens als volstrekt beleefd wordt beschouwd) krijgt Francis telefoon. Aan de andere kant van de lijn hangt Mohammed Darwish, de Jordaanse vriend van een vriend van hem, om te zeggen dat hij op ons aan het wachten is in Amman. Met handen en voeten proberen we de vader des huizes dan maar zo dankbaar mogelijk duidelijk te maken dat we echt moeten vertrekken. De man knikt van “Ja”, maar heeft er duidelijk niks van begrepen. “We, Amman, now”, probeert Francis het opnieuw, waarna we voorzichtig recht staan om te gebaren dat we moeten vertrekken. Terwijl we de man de hand schudden, valt mijn blik in de richting van de keuken. Beseffend dat het te laat is, zie ik hoe moeder en dochter al bezig zijn met een maaltijd voor ons. Met een krop in de keel, draai ik mijn rug om en loop met voorzichtige pas terug naar de auto.
Maandag 20 september, 19u01. Na het nodige zoekwerk en dito U-turns in het centrum van Amman, slagen we er finaal dan toch in om het sport stadion te vinden waar we met Mr. Darwish afgesproken hebben. Een slechte telefoonverbinding en twee minuten later komt een blinkende Mercedes onze richting uitgereden. Twee mannen in maatpak stappen uit. Glimlachend loopt één van de twee op ons af. “Hello, Mr. Francis, alles goed met jou?”, opent hij in vloeiend Nederlands. “You follow me”, volgt even later, “we go to my place now”.
Vijf minuten nadien zwaait de voordeur van zijn huis al open nog voor we de auto goed en wel geparkeerd hebben. “Welcome to Amman, feel at home”, meldt Mohammed terwijl hij ons met een zacht gebaar de weg naar de voordeur aanwijst. Eens binnen worden we overdonderd door een luxe die ons na 16 dagen Landroveren compleet vreemd is.Terwijl hij de airco van de woonkamer alvast nog een graadje lager draait, glunderen we ons een weg naar het salon. “Please, sit down”. Enigszins gegeneerd omwille van onze zwarte handen en vuile kleren, ploffen we ons neer in een reeks zetels die rechtstreeks uit het Witte Huis in Washington gestolen zouden kunnen zijn. Het mag duidelijk zijn: Darwish, die sinds meer dan 30 jaar Belgische trucks naar Jordanië en Saudi-Arabië exporteert, heeft goed geboerd in zijn leven. Na water, thee en koffie worden we vriendelijk verzocht te verhuizen naar de eetruimte. “Sorry, we already ate, only small food for now”, verontschuldigt Mr. Darwish zich, terwijl een dienstmeisje de tafel naar onze normen op overdadige wijze vult met allerlei Jordaanse specialiteiten.
Maar koning Darwish heeft nog meer voor ons in petto. Na een uitstekende maaltijd, maakt hij ons duidelijk dat we niet in de gastenkamer zullen moeten slapen. “I have still another appartment in this street, you sleep there as it is your house”. Nadat we onze Landrover onder zijn carport hebben gereden, staat Darwish erop ons zelf met zijn Mercedes naar het appartement te brengen, hetgeen overigens hooguit 50 meter verder ligt. Eens de dubbele deur van het appartement open is, valt onze mond helemáál open. In een living die groot genoeg is voor een betrekkelijk stevig dansfeest, tel ik al gauw genoeg zetels voor 17 personen – de naastliggende zitkamer met televisie voor 7 personen niet meegerekend. Voorts staan vanaf dan ter onzer beschikking: een keuken om ‘U’ tegen te zeggen, een gevulde frigo (Amerikaans model), twee slaapkamers, een badkamer, ja zelfs een wasmachine en strijkplank. “If you need anything else, just call me. Tomorrow morning, I’ll pick you up at 9 am for breakfast at my place. Goodnight.”
Overdonderd door onze nieuwe thuis, stel ik Francis voor om vanaf nu zijn gsm altijd mee te nemen. Kwestie dat we elkaar nog terugvinden in het appartement. Even later liggen we als twee zonen van de koning te slapen in een écht bed. Zalig!
Dinsdag 21 september, 10u24. Omdat het ondertussen meer dan 18.000km is geleden dat de olie van onze auto werd ververst, beslissen we om olie- en dieselfilter hier in Amman te vervangen. Om één of andere reden hebben we nu eenmaal meer vertrouwen in de kennis van een mechanieker uit Jordanië dan pakweg uit Ethiopië. Samen met Darwish rijden we naar een garage. Even later mogen we de auto binnenrijden. Ik wijs de garagisten van dienst erop dat ik vermoed dat hun garagepoort te laag is voor de kisten op het dak van onze Landrover. “Noooo, mister, no problem. Come, come, come”, gebaart één van de mannen enthousiast. Voorzichtig rij ik de auto onder de poort door terwijl exact zes Jordaniërs onze Defender nauwlettend in het oog houden. En dan ineens: “krrrrrrrtttt!”. Terwijl niet alleen de garagepoort maar ook mijn vertrouwen in de Jordaanse garagisten een flinke deuk krijgt, zet ik de auto in achteruit. Twee mannen gaan met hun volle gewicht aan het touw hangen dat de sectionaalpoort omhoog houdt. Een tweede “No problem, come, come, come” later, mag ik opnieuw proberen. Deze keer lukt het wel. Onder toekijkend oog van Mr. Darwish worden olie en oliefilter vervangen. Wanneer Darwish hen vraagt om ook onze zelfmeegebrachte dieselfilter te vervangen, schudt de baas van de beschutte werkplaats zijn hoofd. “No, diesel filter no. We not mechanic, we only oil”. Aangezien ik er ondertussen van overtuigd ben dat ikzelf meer verstand heb van dieselfilters dan alle aanwezige garagisten samen, leg ik Darwish uit dat we die dieselfilter zelf wel zullen vervangen. Zes liter olie later, zijn we weer weg. So far, so good.
Dinsdag 21 september, 14u43. Nadat Mr. Darwish ons zijn bedrijfsterrein heeft getoond, komen we terecht in een kleine barak temidden van Belgische vrachtwagens. Eens de verplichte thee en koffie achterover zijn gekapt, komt een vriend van Darwish het kantoortje binnengewandeld. Aangezien Darwish en zijn vriend nogal wat ‘vrienden’ hebben bij de diplomaten en ambassadeurs in Amman, stellen de twee voor om ons visum voor Soedan van hieruit te regelen. Enthousiast als kleine kinderen in Plopsaland, beginnen de twee hun volledige adresboek op te bellen – liefst door elkaar roepend en omwille van de slechte ontvangst, de ene nóg wat luider dan de andere. Meer dan een uur komisch toneel later, is het gefikst. Volgens onze goede vrienden is er geen probleem. Als we enkel een transit visum voor Soedan aanvragen (in Amman of in Cairo), kunnen we vier weken lang het land doorkruisen zonder dat we een ‘letter of invitation’ nodig hebben. En Darwish stelt ons gerust: “If not possible in Cairo, just give me a call. Then I will arrange it from here”. Ik heb het altijd geweten: it is not about what you know, it’s about who you know.
Woensdag 22 september, 09u51. Voor het eerst sinds anderhalve week regent het wanneer we Amman uitrijden. Nu ja, regenen is enigszins een overstatement. Druppelen is al bij al misschien een beter woord. Maar door het neerslaan van het stof en wat waterdruppels, liggen de wegen er betrekkelijk glad bij. De steile straten van Amman doen onze auto zowaar zelfs wat schuiven. Maar geen probleem: onze alle-terrein-banden kunnen wel wat meer stof en modder verdragen. Zonder twijfelen zetten we koers richting het zuiden van Jordanië.
Woensdag 22 september, 18u18. Na een kleine zandstorm onderweg, trekt de hemel bij onze aankomst in Petra opnieuw volledig open. Op zoek naar een slaapplaats in de buurt van deze historische plek rijden we via een klein wegje helemaal de bergflank op. Met ongeziene overtuigingskracht trekt onze Landrover zich zoals steeds zonder tegenpruttelen over de losse stenen naar omhoog. Even later vinden we net langs de afgrond een prachtige plek om de nacht door te brengen. Voor ons de bergen die zich rond de site van Petra in alle rust aftekenen tegen het licht van een ondergaande zon. Als een uitstekend voorgerecht genieten we van het tafereel vooraleer we ons olie-vuurtje in brand steken. In ruil voor de zon, krijgen we wat later een donkergele maan die zich aanmeldt. Petra bij volle maan: onvergetelijk.
Donderdag 23 september, 5u55. Francis zijn biologisch ingebouwde wekker doet het prima, zelfs op ontiegelijk vroeg uren als nu. Omdat we vandaag de Unesco-site van Petra willen bezoeken én nog verder willen doorrijden naar Aqaba, moeten we vroeg uit de veren. In no time wordt de auto ingepakt en spelen we snel een ontbijt naar binnen. Exact om 7u00 staan we aan de ticket office van Petra. Even lijkt het of onze ogen nog niet goed open zijn. Zonder pardon vragen de ambtenaren van dienst hier maar liefst meer dan 35 euro per persoon voor een toegangskaartje van één dag. Voor vrijwilligers en wereldverbeteraars is er geen reductie. Maar goed, Petra wordt niet voor niets beschouwd als het tweede wereldwonder (na de Chinese muur) en in alle reisgidsen omschreven als een “must see” die zeker zo indrukwekkend is als de piramides van Egypte. Een paar uur later kunnen we bevestigen: menig Nabateër heeft hier zijn leven gesleten met het uitkappen van volledige tempels, paleizen en graftombes uit de rotswanden die meer dan 2000 jaar later nog indrukwekkend genoeg zijn om zonder multimedia-internet-of-3D-toepassing elke toerist achterover te blazen. Het feit dat anno 2010 hooguit 20% van de volledige site (in totaal 64km²) is blootgelegd, maakt het alleen nog spectaculairder. Letterlijk onder elke zandkorrel ligt hier nog een paleis te wachten op de archeologen van de toekomst. Welwel, indrukwekkend. Waarvoor andere toeristen 5 dagen tijd nemen, handelen wij af in 5 uur. Want pater Bolle wacht op ons, en de weg is nog lang!
Donderdag 23 september, 16u07. Aangekomen in een bloedheet Aqaba, start onze zoektocht naar een ticket office voor onze overzetboot tussen Jordanië en Egypte. Iedere mens waaraan we de weg vragen, stuurt ons met veel overtuiging de andere kant van de stad uit. Een enkeling meent zelfs dat we voor tickets in de haven moeten zijn, zo’n 7km verder. Uiteindelijk kost het ons meer dan twee uur tijd en liters zweet vooraleer we het kantoor gevonden hebben. Conclusie: Jordaanse politieagenten kennen geen woord Engels en Aqaba’ers zijn niet te vertrouwen.
Donderdag 23 september, 21u51. Ondanks het late uur, is het niet alleen nog drukkend warm, maar zit ook de eerste 15 meter van de zee nog steeds afgeladen vol met kinderen. Nadat we op het strand een pintje hebben gedronken, besluiten we een slaapplek op te zoeken net buiten de stad. Doodmoe van de lange dag, de afmattende hitte en de zoektocht naar het kantoor van onze overzetboot, parkeren we onze auto op het eerste het beste lapje grond langs de weg. Amper 15 minuten later hebben we alweer prijs: één van onze ondertussen uitgebreide lijst met vriend-militairen komt met zijn dienstvoertuig onze richting uitgereden. Same story, different day: dat we in een militair gebied staan. “10 minutes to leave, ok?”, beveelt de man ons zoals alleen een gefrustreerde soldaat dat kan. Lichtelijk tegen onze zin, pakken we alles opnieuw in. Een paar kilometer verder vinden we na wat zoeken een doodlopende straat aan het einde van een lelijk industriegebied. Op een betrekkelijk oninteressante plaats en ver genoeg uit het zicht van iedere mogelijke voorbijganger, klappen we de daktent terug open in de hoop een rustige nacht tegemoet te gaan. De warme wind brengt echter geen afkoeling. Wel in tegendeel zelfs. Van een frisse zeebries hebben ze hier blijkbaar nog nooit gehoord. Alsof er een paar duizend bunsenbranders mee gemoeid zijn, steekt even later een stevige god-mag-weten-hoeveel-beaufort-wind op. Gevolg: een onwaarschijnlijk hevig flapperende en net niet gescheurde daktent en vooral een waarlijk on-gerust-e nacht.
Vrijdag 24 september, 7u06. In een poging om na de verschrikkelijk onaangename nacht alsnog wakker te geraken, opteren we voor het straffere koffie-werk. En wie dacht dat plaatselijke ‘Abdoel-met-de-pet’, nachtwaker van de industriezone, daar geen fijne neus voor had, heeft het grondig mis…Onze koffie is nog niet uitgeschonken, of we zien al hoe in de verte een man met een golf-van-Aqaba-brede-glimlach wel zeer geïnteresseerd naar onze thermos komt kijken… daar moet allicht geen tekeningetje meer bij.
Vrijdag 24 september, 8u36. Anderhalve koffie later staan we aan de deur van het Egyptische Consulaat in Aqaba, zodat we zeker als eersten onze visa kunnen regelen. Om onze overzetboot naar Egypte niet te missen, moeten we immers al binnen anderhalf uur in de haven staan. Omdat er na wat gebonk op de deur nog niemand komt open doen, beslist Francis een verkenningsronde in te lassen. “Hier aan de kant staat wel zo’n kiosk met iemand die wat boeken verkoopt”, hoor ik hem mompelen. “Zal ik hem eens vragen hoe laat dat spel hier opengaat?”. Terwijl Francis terug naar mij toe loopt, slaag ik nog eens met volle vuist op de dikke houten deur. Wanneer even later de man van het ‘boekenstalletje’ naast ons staat, blijkt deze wel heel erg veel kenmerken van een militair of beveiligingsagent te hebben. “Eh Francis, ik denk dat die boekenverkoper in hoofdberoep toch vooral het Consulaat bewaakt en dat we misschien stilaan iets moeten gaan doen aan uw systematische blindheid voor machinegeweren.”
“Friday Saturday closed”, meldt de man in de enige drie woorden Engels die hem rijk zijn. Niks aan te doen, dan maar hopen dat ons Egyptisch visum op de boot valt te regelen…
Vrijdag 24 september, 15u30. Na een overtocht van twee uur, zetten we voet aan wal in Nuweiba. Wat volgt is een nauwelijks te beschrijven syssifusarbeid aan bureaucratie om de Egyptische douane te behagen. Nadat we met de auto voor een technische controle over een autobrug van 60 jaar oud zijn gereden, meldt een officier in wit uniform zich aan. Met kordate aanwijzingen, beveelt de man ons wat we moeten doen: eerst naar de wisselbank, dan naar de visa-afdeling in een ander gebouw, vervolgens naar het insurance-loket in alweer een ander gebouw, aansluitend naar het loket voor de Carnet de Passage, even later weer naar een ander loket voor controle van de boorddocumenten, brandblusser, gevarendriehoek en medicijnkistje, nadien naar het loket voor Egyptische nummerplaten en ten slotte ook nog even langs het loket voor betaling van een ‘desert-tax’. Uiteraard valt er voor elke stempel nog wat te betalen. Alsof dat nog niet volstaat, vragen ze je ondertussen ook nog een paar documenten waarvan je het bestaan amper begrijpt. Pas na wat heen en weer geroep wordt dan duidelijk dat de boordverantwoordelijke van de ferry één of ander papier is vergeten mee te geven. Bij wijze van welkomstgeschenk worden we dus nog even te voet terug naar de boot gestuurd om het document op te halen. En dan hebben we nog geluk dat we zowat als enigen niet de volledige auto moeten leegmaken om te bewijzen dat er niks meegesmokkeld werd. Nuja, Francis heeft soms niet te onderschatten kwaliteiten. De vraag “Whisky, sir?” wordt vakkundig met een onschuldige Mr.-Bean-face weg gekegeld. “No sir, nooo alcohol”. De zes flesjes Westmalle, 2 flesjes Westvleteren, 1 fles wijn, 1 fles Amaretto en 1 fles Schnaps die we links en rechts in onze auto verstopt hebben niet in acht genomen natuurlijk.
Op het einde van dit titanenwerk van stempels en papieren, komt ons hulpje aka officierke-van-niks zichzelf nog even rijkelijk bestoeffen: “I have helped you very very very well hè?”. Wachtend op zijn fooi, knikken we simultaan van ‘ja!’. Maar nadat we net meer dan 160 euro aan douanedocumenten hebben betaald, valt er van twee arme zielen als ons niet veel baksheesh meer te rapen.
Meer dan drie uur en half en nog een laatste controle van controle van controle, staan we eindelijk in het elfde land en ons derde continent. Hahaaaaaa, it’s time for Afrca!
Zaterdag 25 september, 14u24. Hooguit 70km ten zuiden van Nuweiba, stoppen we even in het kustdorpje Dahab. Nadat we met zicht op zee genoten hebben van een frisse pint, lopen Francis en ik terug naar de auto om ons laatste restje brood op te eten. Net op dat moment komt een witte Toyota Landcruiser met zandplaten en Duitse nummerplaat onze richting uitgereden…andere overlanders! Zonder stoppen rijdt de Landcruiser echter de poort binnen van de backpackers die zich juist langs ons bevindt. Even later komt een blanke vrouw van zestig op ons afgestapt: “Hi guys, welcome to my backpackers for some coffee!”. Afrikaans als we zijn, weigeren we niet en zitten we nauwelijks 30 seconden later op het overdekte terras van de backpackers te genieten van Duitse Nescafé koffie. Al snel wordt duidelijk dat we weer met ons gat in de boter zijn gevallen. Anita, de Duitse eigenares van deze backpackers, vertrekt immers over drie weken zelf met haar Landcruiser voor een overlandtrip naar Cape Town en is zeer geïnteresseerd in ons verhaal. Voor we het goed en wel beseffen, zijn we uitgenodigd voor een gratis barbecue die straks samen met de andere backpackergasten in de woestijn zal worden georganiseerd, hebben we een reeks Afrikaanse gps-tracks van Anita gekregen, stelt ze voor om met de ‘fixer’ te bellen die in het Zuiden van Egypte onze overzetboot moet regelen, krijgen we gratis toegang tot internet en wordt ons een douche aangeboden. We kunnen haast niet geloven hoeveel toevalligheden er wederom zijn nodig geweest om ons hier en nu op deze plek te krijgen, maar beslissen alvast met graagte in te gaan op het barbecuevoorstel.
Zaterdag 25 september, 16u03. Dat Anita een vrouw is die van aanpakken weet, wordt snel duidelijk. Nog voor ze het voorstel heeft gelanceerd om te bellen met de fixer die onze overzetboot in Aswan zal moeten regelen, heeft ze de gsm al in haar handen. Eens afgelegd, geeft ze ons de korte samenvatting van haar Arabisch gesprek. De overzetboot vertrekt maar één keer per week: op maandag. En omdat er op vrijdag en zaterdag niet gewerkt wordt in Egypte, moeten auto en crew zich de donderdag voordien al in Aswan aanmelden om het nodige papierwerk te kunnen starten. Snel neem ik mijn agenda erbij. Het is nu zaterdag. Ten vroegste morgenavond kunnen we in Cairo zijn. Daar moeten we ons visum voor Soedan proberen te regelen, een formaliteit die zéker 3 dagen in beslag neemt. Ten vroegste donderdag kunnen we dus uit Cairo vertrekken richting Aswan. Maar zelfs langs de kortste weg is dit bijna 900km rijden. We geraken dus onmogelijk nu donderdagmiddag in Aswan. Er zit bijgevolg niks anders op dan pas de week erop de overzetboot te nemen. Ons gepland verblijf in Egypte van 12 dagen wordt daardoor met vijf dagen te verlengd. Ook onze vermoedelijke aankomstdatum in Tanzania verschuift hierdoor wat meer richting half november, maar niks aan te doen. We houden ons vast aan “een dag meer gereisd, is een dag meer genoten” en beslissen alvast om morgen nog een dagje in Dahab te blijven.
Zaterdag 25 september, 19u52. Samen met een tiental andere (Duitse) backpackers zijn we dankzij Anita op een prachtig open woestijnplekje gestrand dat omgeven wordt door een aantal zandsteengebergtes. In het midden van het zand, zetten we ons neer op een aantal tapijten die afgeboord worden door een hele reeks kaarsen terwijl Sayed en zijn broer achter de barbecue het beste van zichzelf zitten te geven. Op één of andere manier voelt het aan als oudejaarsavond. Of als thuiskomen tussen mensen die we niet kennen. Onder een fantastische hemel vol met sterren wordt er gelachen, gegeten, gedronken, genoten en af en toe ook wel eens gewoon gezwegen. Heerlijk.
Zaterdag 25 september, 21u43. Genietend van –eindelijk nog eens– een rustige plek, beslissen we hier de nacht door te brengen. Vooraleer de andere backpackers terugkeren naar Dahab, wensen ze ons nog één voor één einen guten nacht. Even later zitten we helemaal alleen op een plek die we nooit alleen hadden kunnen vinden. Geen wind, geen militairen, geen asfaltwerkers. Schitterend.
Voor we ons een weg heisen naar ons daktentpaleis, ontkurken we nog de twee flessen Westvleteren die we al sinds het begin van onze reis meesleuren. Op dit eigenste moment organiseren de andere Bollé Bollé’ers immers in Schiplaken een West-trappistenavond. Dromerig klinken we bij 28°C onder algemeen Westvleterengenot op de goeie afloop van ons avontuur.
Zondag 26 september, 8u31. Omdat we gisteren ontdekt hebben dat er ferry-gewijs niks anders opzit dan ons verblijf in Egypte met vijf dagen te verlengen, beslissen we van de nood een deugd te maken en nog een dagje langer in de buurt van Anita’s backpackers rond te hangen. Terwijl Francis met een laaaange mail zijn familie op de hoogte brengt van onze onwaarschijnlijke ontmoetingen (Anita had hem nochtans voorgesteld om desnoods in zijn ondergoed mee te gaan zwemmen in een zwembad wat verderop), beslis ik om na meer dan anderhalf jaar nog eens te gaan duiken. Sunsplash, de backpackers van Anita, staat in de Lonely Planet immers gemarkeerd als uitstekend Dive Center. Na een korte refresh course duik ik even later met onze Dive Master Sayed en twee Zwitserse jongedames naar de bodem van de Rode Zee. H-é-é-r-l-i-j-k! De 57 minuten die daarop volgen zijn zonder twijfel de meest ontspannende sinds ik ergens in maart besloot om een nieuwe auto voor pater Bolle naar Tanzania te rijden. Van seconde tot seconde geniet ik met het gevoel van gewichtloosheid van de koralen, zandbanken en een paar miljoen vissen rondom mij. Met zonder woorden.
Zondag 26 september, 20u52. Na nog een laatste heerlijk avondmaal met de andere backpackers, rijdt Anita ons alweer naar een prachtige locatie in de woestijn. Nadat ze beloofd heeft ergens in januari 2011 te zullen passeren in Igunga, nemen we afscheid. Tussendoor vraagt ze mij nog even of ik niet geïnteresseerd ben om in juni volgend jaar samen met haar van Cape Town terug naar Cairo te rijden. Gek hoe iemand op amper twee dagen de indruk kan geven dat ze altijd mijn tante is geweest. We klappen onze daktent open en dromen rustig over het vervolg van onze reis.
Maandag 27 september, 4u43. Met een onnauwkeurigheid van twee minuten, maakt Francis mij zoals afgesproken een paar uur vroeger wakker dan anders. We noteren in ons road book: 4u43. Vandaag staat immers een lange rit op het programma richting Cairo, zodat we morgen aldaar ons visum voor Soedan kunnen aanvragen. In een nieuwe recordtijd breken we alles op en nemen nog snel een klein ontbijt met wat (Turkse) koffie tot ons. Cairo, here we come!
Maandag 27 september, 12u16. Met het doorrijden van de tunnel onder het Suez kanaal, zijn we definitief in geografisch Afrika beland. Op onze kilometerteller staat: 6824km zonder enig autoprobleem. Vastberadener dan ooit tevoren, zetten we verder koers richting Cairo.
Maandag 27 september, 16u21. Na meer dan 90 minuten getoeter voor ons leven, zijn we als bij wonder zonder botsen of kleerscheuren tot aan een klein hotelletje in Cairo geraakt. Menig mens had ons gewaarschuwd voor het geschifte verkeer in Cairo en gelijk hadden ze: in deze stad met 20 miljoen inwoners rijden er naar alle waarschijnlijkheid meer kamikaze-piloten rond dan over de rest van de wereld samen. We beslissen dan ook zonder veel discussie om de auto hier drie dagen te laten rusten terwijl wij per taxi ons Soedanees visum zullen proberen te regelen. Als we dan toch een autoaccident moeten meemaken in Cairo, dan liever in een taxi dan in pater Bolle’s toekomstige Landrover.
Dinsdag 28 september, 09u59. Met frisse moed en het geluk aan onze kant, stappen we de ambassade van Soedan binnen. Over dit absoluut noodzakelijke visum voor ons, doen immers allerlei verhalen de ronde. Van zeer moeilijk te verkrijgen tot gewoon onmogelijk. De tips van Mr. Darwish uit Jordanië nog fris in het hoofd, stappen we met een ietwat gemaakte glimlach op het loket af. “Visa?”, vraagt een grijs gesnorde man achter het versleten glazen tussenwandje. “Yes, please”, antwoorden Francis en ik te samen alsof het mooi ingestudeerd was. “Where is your letter of invitation?”, vervolgt de man zijn standaard-procedure. “We don’t have. We need only transit visa”.Nadat de man zijn voorgaande vraag en wij hetzelfde antwoord nog een keer of vier herhaald hebben, geeft hij uiteindelijk op. “Ok, ok, ok, no problem. Then two pictures, copy of your passport, copy of your Egyptian entry visa and copy of the registration form”. Als het dat maar is. Blij gemutst bezorgen we de man vijf minuten later alle gevraagde kopies waarna hij ons verzekert dat we over drie dagen alles mogen komen ophalen. Benieuwd of we dankzij onze overtuigende zelfzekerheid zó gemakkelijk aan dit onmogelijke visa zijn geraakt… wordt vervolgd!
Tags
Klik op volgende tags om meer te lezen over een bepaald onderwerp:
het lijkt wel een spannende roman, en dan te weten dat onze eigen zoon de hoofdrol speelt in dit onwaarschijnlijke verhaal!
Brammeke, ik ben blij dat je je zo heerlijk hebt kunnen ontspannen op de bodem van de rode zee, wat moet dat prachtig zijn! wij hebben ook fantastische herinneringen aan ons verblijf in Cairo en Egypte,enkele jaren geleden... en het verkeer was er énig!
Francis en Bram, we genieten mee van jullie formidabele avonturen en verwonderingen...doe zo verder!
REAGEREN OP DIT BERICHT